Nieuwenhuysen begon met landschappen te schilderen waarin altijd sporen aanwezig zijn van menselijke bemoeiing: de wijze van beplanting, stapels buizen, soms een bruggetje of een dijkje. Er komen geen mensen op voor, met uitzondering van Bosrand waar een trimmer  bijna de lijst in verdwijnt. De mensen laten wel een landschap achter, bijv. door wat ranke bomen op een rijtje geplaatst. In die door mensen neergezette schermen stelt Nieuwenhuysen belang. Eerst op een nogal naturalistische manier en later abstracter. Het gaat dan niet meer om bomen afzonderlijk maar om de groep, strenger in het gelid en om de vorm van het geheel. Deze schilderijen geven vaak het ‘gezicht’ van de Haarlemmermeer weer, nooit letterlijk maar heel herkenbaar. Dat is ook het geval als de natuur er in latere schilderijen minder toe doet en Nieuwenhuysen nog alleen lijkt aan te sturen op een door de oogharen waargenomen betekenis van het landschap.

Later ontwikkelde het blokvormige bomenscherm aan de horizon zich gemakkelijk tot een huisje of een gemaaltje met dezelfde functie als de natuur. Daarna komt een serie fabrieken met silo’s die in kort bestek dezelfde ontwikkeling vertoont als zijn landschapsschilderingen. De eerste fabriek is nog tamelijk echt. De volgende fabrieken worden vager, plat en daardoor veelzeggender. Ze worden meer kleur dan fabriek en verwijzen naar menselijke stemmingen. Het zijn geen fabrieken meer, maar composities van een staat van zijn door middel van verf in een vorm die gebaseerd is op een fabriek. Die kunnen dan op hun beurt zo verijld geschilderd worden, of een abstraherende symmetrie krijgen opgelegd en een suggestieve kleurbehandeling ondergaan dat ze transparant worden tot op hun betekenis. De materie biedt uitzicht op geest. Een gat in de lucht bijvoorbeeld is daarvoor niet meer nodig.

Vrij naar: de opstelling van het landschap – over de schilderijen van Bob Nieuwenhuysen, T.van Deel in Maatstaf oktober 1981